Nieuws van boswachter Henk Ruseler: juni
Toen ik vorig jaar mijn beste vriendin in Nieuw Zeeland ging opzoeken, werd mijn bagage op de luchthaven van Auckland van onder tot boven gecontroleerd. Uit angst voor de import van ziektes en ongewenste plantenzaden, werden zelfs de zolen van mijn wandelschoenen aan een nauwkeurige controle onderworpen. Ik wilde het land dat sinds zijn kolonisatie door Europeanen, moedwillig of per ongeluk, is overspoeld met exoten niet verder vervuilen, dus mijn schoenzolen waren brandschoon.
Ook naar deze kant van de aardbol is volop met planten en dieren gesleept en we kennen in ons land nu ongeveer duizend invasieve exoten. Een predicaat voor de soorten die zich massaal verbreiden in hun nieuwe omgeving en een negatieve invloed uitoefenen op de biodiversiteit. We kennen allemaal wel zulke plant- of diersoorten die wij jaren geleden nog niet zagen, maar die nu het Nederlandse landschap bevolken. De halsbandparkiet en roodwangschildpad in de steden, Amerikaanse vogelkers (deze ziet u op de foto) en Japanse duizendknoop in onze bossen en de grote waternavel en muskusrat in onze wateren. Sommigen soorten worden voorlopig gedoogd, terwijl andere te vuur en te zwaard worden bestreden.
Er zijn ook soorten die als exoot voor een zo lange periode – meer dan 100 jaar – in Nederland zijn, dat ze door instanties als ingeburgerd worden beschouwd.
Zo zien weinigen van ons het wilde konijn, de fazant, maar ook de fijnspar of de snoekbaars nog als een exoot.
Zij hebben hun plek in het ecosysteem gevonden en niemand denkt bij deze soorten nog aan uitroeien. Voor de op De Hoge Veluwe levende moeflon geldt hetzelfde. Deze fraaie haarschapen van Corsica en Sardinië zijn door Anton Kröller in de vorige eeuw als jachtwild geïntroduceerd en hun aanwezigheid zorgt er nu voor dat de heide, waar zij regelmatig grazen, niet dichtgroeit met dennen. Heidevelden die zijn ontstaan door menselijk handelen en die ook met hulp van de mens in stand gehouden worden.
Soms werd een soort vanwege zijn schoonheid in parken aangeplant. Dit gebeurde met de Amerikaanse vogelkers, in ons land ook vaak bospest genoemd; een nare bijnaam. En dat terwijl de vogelkers in de zeventiende eeuw als een geliefde boom in parken en tuinen is binnengehaald. En inderdaad: zijn blad is mooi en hij bloeit prachtig! Later kwam de vogelkers vanwege zijn goede kwaliteit hout in bossen terecht. Maar zijn ster rees pas toen op grote schaal zandgronden werden beplant met grove dennen en bosbouwers in de jaren twintig van de vorige eeuw vogelkers als ideaal ‘vulhout’ gingen zien. Hij zou de humus verbeteren en door zijn schaduwwerking de dennen tot hoogtegroei dwingen.
Maar een snel rijzende ster kan rap vallen en nadat de Amerikaanse vogelkers massaal was aangeplant kwam men er in de jaren vijftig achter dat het een plaag werd doordat hij zich zo kloek vermeerderde. Met chemische bestrijdingsmiddelen en bijlen werd de strijd tegen de bospest aangebonden, die tot het begin van de jaren tachtig duurde. De slag was op dat moment nog niet gewonnen, maar werd gestaakt omdat men een grotere spontaniteit in de natuur voorstond.
Inmiddels is bekend dat de leefgemeenschap rondom de vogelkers veel rijker is dan eerder werd aangenomen en vaak staat de boom andere beheerdoelen niet in de weg. De vogelkers kan dan geaccepteerd worden als ‘een van de bomen in het bos’. In dit geval zal spontane bosverjonging deels uit vogelkers bestaan. Door het selecteren van de vogelkers als toekomstboom kan hij net als bij andere exoten zoals Amerikaanse eik en douglas zelfs mooi hout opleveren.
Sinds mensenheugenis hebben wij een belangrijke invloed op onze groene leefomgeving uitgeoefend en daar komen nu de effecten van klimaatverandering bij. Steeds meer soorten zullen in de Nederlandse natuur verschijnen en misschien nog veel meer verdwijnen. Er ligt een belangrijke taak bij overheden, wetenschappers en natuurbeherende instanties om hier passend beleid voor te maken.
Deze blog is verschenen in de nieuwsbrief van juni 2019