Nieuws van boswachter Henk Ruseler: april
De vorige maand hebben wij onze edelherten weer geteld, een stuk minder gezellig onder het immer voortdurende COVID-19 regime, maar tellingen zijn essentieel voor het beheer van de edelherten op De Hoge Veluwe en dus deden wij het tellen dit jaar coronaveilig. Net voordat halverwege maart van het vorige jaar alle ellende begon, maakte ik nog een videoverslag van onze edelhertentelling waarin te zien was dat collega’s van binnen en buiten het Park, wildbeheerders en anderen, met gedegen kennis van roodwild, zich op de Pampel verzamelden.
Onder het genot van een kop koffie werden ervaringen uitgewisseld, instructies voor de telling gegeven en de verschillende telploegen ingedeeld, waarna iedereen op pad ging. Dit jaar werd er vanuit huis of het werk naar de afgesproken telplekken in het Park gereden. Daar aangekomen ontmoetten telmaatjes elkaar en wandelden ze naar de hoogzitten, die door mijn collega jachtopzichters met de meetlat op veilige afstand van elkaar waren geplaatst, maar desondanks toch een fluisteroverleg mogelijk maakten.
Met de zon nog hoog aan de hemel bereikten één van onze faunabeheerders en ik onze telplek op het Middenzand. De temperatuur was aangenaam, de wind zwak en uit een voor ons gunstige richting en het uitzicht fraai. Ook al zouden we geen wild zien, het beloofde een mooie avond te worden. Vroeger nam ik bij het bepalen van een locatie voor een hoogzit die ik voor de jacht wilde gebruiken, naast een veilig schootsveld en efficiëntie, altijd de bevalligheid van het landschap in mijn overweging mee. Je moet er immers uren stil kunnen zitten en dan helpt het wanneer je een fraai uitzicht hebt. Een karakteristiek gevormde dode boom waarop mogelijk een specht komt foerageren, reliëf in het landschap dat het spannend maakt of juist een weids uitzicht zodat je er -ook al trekt het wild ver buiten schootsafstand aan je voorbij- met veel plezier een poos kunt doorbrengen. Onze plek op het Middenzand had alles uit dit rijtje.
Hoog in de lucht kwinkeleerden veldleeuweriken uit volle borst en hun familielid de boomleeuwerik liet vanuit een boomtop van zich horen. Zijn telkens herhaalde karakteristieke "lu-lu-lu” klinkt niet alleen overdag maar vaak ook ’s nachts en heeft de vogel zijn Latijnse geslachtsnaam Lullula opgeleverd. De boomleeuwerik is kenmerkend voor de halfopen zandige gebieden van De Hoge Veluwe. Wanneer je hem in het vroege voorjaar hoort zingen, dat was voor mij dit jaar al in de eerste week van februari, dan word je daar blij van, en met mij vele anderen. “Het klinkt vanuit de vage verte alsof hij midden in 't gesternte zijn zilvren klokjen luidt”, zo schreef Frederik van Eeden in het begin van de vorige eeuw heel lyrisch in één van zijn verzen.
Even nadat mijn collega Pieter, die het lokvoer op zo’n tachtig meter voor onze hoogzitten had uitgestrooid, was weggereden, fluisterde mijn telmaatje dat er een ree in aantocht was. Volkomen op zijn gemak, alsof het tot zijn dagelijkse routine behoorde, wandelde de reebok naar de uitgestrooide brokjes. Reeën zijn opportunisten en deze bok had blijkbaar ontdekt dat er in de namiddag wat te halen was. Aan zijn bastgewei en bouw was te zien dat het een jong exemplaar betrof. Oudere bokken hebben in de regel rond deze tijd hun gewei al geveegd en zijn vierkanter gebouwd.
Plots zekerde (gespannen kijkend en luisterend) de bok richting de bosrand; daar moest iets aankomen. Uit westelijke richting verscheen een wild zwijn, gevolgd door enkele edelherten. Exact aanspreken (classificeren) was vanwege de begroeiing nog niet mogelijk, maar nadat de dieren rustig foeragerend in het open veld stonden, was te zien dat het wilde zwijn een jonge keiler (mannetjeszwijn) betrof en de edelherten allen mannelijke dieren waren. Op de tellijst werd het tijdstip van aankomst, de aanlooprichting en drie mannelijke edelherten genoteerd. Alleen het jongere hert had zijn koptooi (gewei) nog, de oudere dieren waren hem al een poosje kwijt. Die ‘platkoppen’ worden door leken soms aangesproken als vrouwelijk, wij wisten wel beter. Met hun massieve lichaam en zware nek waren het ontegenzeggelijk herten (vakterm voor mannelijke edelherten).
De drie herten stonden amper van de brokjes te eten of ik hoorde links van mij fluisteren: “daar komt nog een roedel” en warempel, er bewogen wederom bruingrijze lichamen door het dennenbos richting de voerplek. Dit waren er beduidend meer dan het eerste groepje, dus spraken we af dat mijn buurman de dieren zou aanspreken en ik ze op de tellijst zou turven.
“Hinde, kalf, hinde, spitser…”, uiteindelijk kwamen we op 17 stuks uit. Nadat alle dieren per geslacht en leeftijd op het telformulier waren genoteerd en in alle rust stonden te vreten, konden wij een laatste controle doen door ze stuk voor stuk nog eens met de verrekijker te beoordelen. Wat een uitzicht! Twaalf herten, één spitser, vijf hinden, twee mannelijke kalveren en één keiler in het zachte strijklicht van een steeds roder kleurende avondzon.
Maar de voorstelling was nog niet ten einde, ruimschoots voor het vallen van de avond arriveerde er nog een rotte (groep) wilde zwijnen, even later gevolgd door 7 moeflonrammen. Wij hadden het kwartet grote hoefdieren van De Hoge Veluwe compleet en dat komt tijdens tellingen beslist niet alle dagen voor.
Nadat de zon, even voor half zeven onder ging, zakte de temperatuur in rap tempo en langzamerhand verdwenen er steeds meer dieren van het toneel. Het roodwild was een kwartier eerder in zuidelijke richting vertrokken, de enigen die ongedurig naar de laatste brokjes zochten waren de zwijnen. Toen hun gedaanten langzaamaan door het donker werden opgenomen en de moeflonrammen langs onze hoogzitten op richting het Deelense Veld waren getrokken, kwam ook voor ons het moment om deze mooie plek te verlaten.
Helaas, geen gezellige nazit met de eindresultaten van de eerste telling; een appje met foto van de tellijst versturen naar mijn collega Pieter, meer zat er dit jaar niet in. Maar de telling was geslaagd en we hadden genoten.
Zoals aan het begin van deze column gemeld, zijn tellingen essentieel voor het beheer van onze grote hoefdieren. Nu de tellijsten van twee teldagen zijn uitgewerkt en geïnterpreteerd, komen we op een totaal van 307 edelherten. Dat is vele malen hoger dan de gewenste voorjaarstand die ervan uit gaat dat de aanwezigheid van edelherten niet mag leiden tot een volledig terugdringen van de natuurlijke verjonging in onze (loof)bossen en extreme vraat aan jonge bomen. Door het inspringen van edelherten uit aangrenzende gebieden van het Park zijn de afwijkingen tussen de gewenste voorjaarstand en werkelijk getelde dieren de afgelopen jaren groter geworden. Dit is ook duidelijk te zien aan de vraat in onze bossen. De tellingen van dit jaar geven echter een minder afwijkend beeld dan die van het vorige jaar, het lijkt er dus op dat we weer iets grip op de zaak beginnen te krijgen. Desalniettemin betekenen de resultaten voor het komend seizoen wel weer een extreem hoog afschot van minimaal 235 edelherten.
Omdat reeën in een eigen territorium leven kunnen zij niet op dezelfde manier als edelherten geteld worden; zolang het blad nog niet aan de struiken zit, tellen mijn collega jachtopzichters door het gehele Park. De moeflons worden geteld zodra de grote kuddes inclusief de dit jaar geboren lammeren zich weer dagelijks op de uitgestrekte vlakten vertonen. De tellingen van de wilde zwijnen vinden tot slot in de laatste week van mei plaats. Dit is het moment waarop er vanuit gegaan kan worden dat alle biggen geboren zijn en de familiegroepen, inclusief 2 tot 12 biggen per zeug, gemakkelijk op de lokvoerplaatsen zijn te tellen.