Zandverstuivingen, korstmossteppen en heideterreinen zijn allemaal het resultaat van menselijk gebruik van het land.
Vanaf het stenen tijdperk werden de bossen ontgonnen door middel van kappen en branden. Door intensieve beweiding met schapen konden de bossen zich daarvan niet zelfstandig herstellen.
In de Middeleeuwen ontwikkelde landbouw zich tot de potstalcultuur: heide werd geplagd, vermengd met schapenmest en over akkers uitgespreid. Door dat plaggen en overbeweiding (te veel grazen) door voornamelijk schapen ontstond een landschap met uitgestrekte heidevelden en stuifzanden. Met de komst van kunstmest, werd de heide nauwelijks meer gebruikt voor beweiding en plaggen. Daardoor veranderde het landschap door aanplant van bomen en de natuurlijke bosontwikkeling vanaf het einde van de negentiende eeuw weer langzaam in een bosgebied.
De ontwikkeling van de zogenaamde woeste gronden (zandverstuivingen, heidevelden en natuurlijke grasvlaktes) naar bosgebied, vond plaats door zowel aanplant van bomen als door natuurlijke bosontwikkeling. De aanplant vond aanvankelijk plaats met gebruik van grove den en zomereik. Vooral op de rijkere gronden werd deze vaak opgevolgd door aanplant van vooral uitheemse soorten zoals douglasspar, Japanse lariks en Amerikaanse eik. Daarnaast werden ook inheemse boomsoorten als beuk aangeplant. Bos werd aangelegd in rechthoekige percelen met daartussen rechte wegen en paden.
Houtproductie was de voornaamste functie van het bos. Het hout van de grove den werd vooral gebruikt in de mijnbouw. Het bosbeheer werd perceelsgewijs uitgevoerd en aanplant, bosverzorging, dunningen en eindkap voltrokken zich over grote oppervlakten. Dit leidde vaak tot monotone bossen met weinig natuurwaarde en een lage belevingswaarde. Op andere gronden ontwikkelde het open terrein zich op natuurlijke wijze tot grove dennenbossen.
Onder invloed van menselijke activiteit was de rijkdom aan planten- en dierensoorten rond 1900 maximaal. De biodiversiteit was groot en er kwamen veel planten en dieren voor die nu tot de Rode Lijst-soorten behoren of die al helemaal verdwenen zijn.
Vanaf 1906 werden de terreinen die nu samen het Park vormen, aangekocht door het echtpaar Kröller-Müller en samengevoegd tot een groot gebied waarvan een deel (de Wildbaan) werd gereserveerd voor het grof wild.