Een ven is een klein tot matig groot, alleen door regenwater gevoed en daardoor zuur water.
Het water blijft op een ondoorlatende bodemlaag staan. Daardoor heeft het geen contact met het grondwater. De in en bij het water levende fauna in vennen bestaat vooral uit waterkevers en libellen. Amfibieën, zoals de heikikker en de rugstreeppad, komen in deze zure wateren alleen voor op overstroomde oevergedeelten. In deze gedeelten is het water minder zuur, waardoor de voortplanting een grotere kans op slagen heeft.
De vennen liggen binnen de landschappen natte heide en vochtig heischraal grasland in het Deelensche Veld.
Belangrijke toetssoorten voor de vennen zijn de venwitsnuitlibel en de venglazenmaker. Ook verschillende vogels als dodaars en wintertaling en amfibieën als heikikker en rugstreeppad zijn soorten die in de vennen van De Hoge Veluwe voorkomen.